Ze glijdt als ochtendlicht door mijn vingers,
als een vogel die zweeft voorbij de rand van de zon,
licht en vrij, als mijn gedachten die uitreiken naar jou.
Daar, in die ruimte tussen droom en werkelijkheid, ben ik niet langer verstrikt.
Je bent dichtbij – ik voel je hand door mijn haar,
je aanwezigheid fluistert, ik voel je aan mijn huid,
als een zachte bries die nooit verdwijnt.
Dag en nacht leef je in mijn adem, zie ik je in mijn verlangen.
En zelfs als de mijn gekte ons scheidt,
blijf ik naar je kijken met ogen vol liefde,
kus ik je in stilte, in elke gedachte aan jou.
Marcel de Wit

