De nacht

In de nacht schijnt nooit de zon.
Stilte daalt neer, donkerte omhult mij zacht.
De stad sluimert, achter ramen fluistert het leven
zoals altijd, wachtend op de komst van de morgen.
Die zal mij troosten, mij doen geloven
in de zinloosheid van dromen die pijn brengen.
Niet nu, maar ooit—
op een dag zal ik begrijpen waarom.
Al weet ik dat ik jou nooit meer zal vinden,
vind ik alles wat jij niet bent.
Hoeveel tijd, hoeveel pijn, hoeveel verdriet.
Met een zucht zeg ik:
ik wil jouw sierlijke bewegingen niet meer zien,
ik wil jouw stem niet meer horen,
ik wil jouw lippen niet meer kussen,
jouw zachte huid niet meer voelen.

Ooit, op een dag, zullen we ieder voor zich weten
wat we samen verloren hebben.

Marcel de Wit